Op 25 november 1875 werd er in Fergus, Ontario, een kind geboren.
Het was een jongen en zijn ouders noemde hem: Thomson.
Thomson was het elfde kind van John Beattie en Janet Boyd Wilson.
Thomson had vier zussen:
– Margaret
– Elizabeth
– Jean
– Christina
Thomson had zes broers:
– William
– John Thomas
– James
– George
– Charles Michie
– Frederick
Na het overlijden van hun vader namen Thomsen en zijn broer, Charles, hun aandeel in het landgoed en verhuisden naar Winnipeg, Manitoba. Daar ging Thomson een partnerschap aan met Richard Waugh, ze openden samen de ‘Haslam Land & Co.’ Binnen vijf jaar was hun onderneming zo succesvol dat Beattie een flink huis kon kopen dat hij deelde met een arts in een chique buurt, aan 560 River Ave.
In het jaar 1911 werd zijn zakenpartner, Richard Waugh, burgeemeester van Winnipeg, Thomson moest het bedrijf alleen gaan leiden. Zijn beste vriend en naaste metgezel was Thomas McCaffry, de opzichter van de Union Bank in Vancouver. De Winnipeg Free Press beschreef de mannen als “bijna onafscheidelijk”.
In januari 1912 zeilden Thomson Beattie, Thomas McCaffry en een andere vriend, John Hugo Ross, van New York naar Triëst op de Franken voor een wintervakantie. In maart was John Hugo Ross ziek geworden en ook Thomson Beattie en Thomas McCaffry waren uitgeput van hun reizen. Ze besloten met de Titanic naar huis te varen. ‘We veranderen van schip en komen thuis in een nieuwe, onzinkbare boot‘, schreef Thomson Beattie drie dagen voordat ze vertrokken aan zijn moeder.
Thomson Beattie betaalde £ 75 4s 10d voor eersteklas hut C-6 (ticketnummer 13050), die hij deelde met Thomas McCaffry. Terwijl de Titanic zonk zou Thomson Beattie op het dak bij het officiersverblijf hebben gestaan, bij het laatst beschikbare reddingsvlot, Collapsible A. Hij klauterde aan boord, haalde de boot, maar overleed. Toen Harold Lowe de boot leegmaakte, waren er drie lichamen, waaronder die van Thomson Beattie.
Een volle maand na de ramp kwam de Oceanic de boot tegen die dobberde in de open zee op 47 graden, 10 minuten N, 30 graden, 56 minuten W, zo’n 300 km ten zuidoosten van waar de Titanic was gezonken. Sir Shane Leslie, die aan boord van de Oceanic was, herinnerde zich:
“De zee was kalm om 12.00 uur toen de wacht riep dat er iets vooruit dreef. Het schip vertraagde en het was duidelijk dat het object een open reddingsboot was die in het midden van de Atlantische Oceaan dreef. Wat gruwelijk was, was dat het drie uitgestrekte op bevel van de brug stuurde een reddingsboot met een officier en een medische officier. Wat volgde was afgrijselijk. Er waren twee matrozen te zien, hun haar gebleekt door blootstelling aan zon en zout, en een derde figuur, gekleed in avondjurk, plat op het water. Alle drie waren ze dood en de lichamen hadden op de deining van de Atlantische Oceaan onder de blote hemel gewoeld sinds de grootste oceaanstomers waren gezonken. De drie lichamen waren in canvas zakken genaaid met aan elk een stalen staaf. Toen werden de lichamen een voor een in de Union Jack gedrapeerd, de begrafenisdienst werd voorgelezen en ze plonsden in zee.”
In een fenomenaal voorbeeld van wat je kosmische serendipiteit zou kunnen noemen, werd het lichaam van Thomson Beattie op zee begraven op de verjaardag van zijn moeder, bijna op dezelfde plek in de Atlantische Oceaan waar ze 82 jaar eerder was geboren op een schip met bestemming Canada.
Hij wordt herdacht op een steen in het familiegraf in Fergus, Ontario.
Thomson Beattie overleed op 36-jarige leeftijd.